Traducciones de „cumulus“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

mo·du·lus SUST. m

modulus → module

Véase también: module

mo·du·le <module|s, module|n> [modylə] SUST. m

1. module (maat(staf)) ook wisk.:

module

Modul m

2. module espec. (elektronica):

module

Modul nt

cul·tus <culten> [kʏltʏs] SUST. m

cultus

Kult m

cur·sus <cursus|sen> [kʏrzʏs] SUST. m

cursus

Kurs m

cursus

Kursus m

cursus

Lehrgang m

een cursus geven

einen Kurs (ab)halten

op cursus gaan

einen Kurs machen

een schriftelijke cursus

ein Fernkurs

een cursus volgen

an einem Kurs teilnehmen

cu·ri·eus <curieuze, curieuzer, curieust> [kyrijøs] ADJ.

curieus

kurios

curieus

sonderbar

cy·clus <cyclus|sen, cycli> [siklʏs] SUST. m

cyclus

Zyklus m

volgens een bepaalde cyclus plaatsvinden

turnusmäßig stattfinden

sur·plus [syrply, sʏrplʏs] SUST. nt geen pl.

1. surplus econ.:

surplus

Surplus nt

2. surplus (overschot):

surplus

Überschuss m

3. surplus (bijzonder grote hoeveelheid):

surplus

Übermaß nt

hu·mus [hymʏs] SUST. m geen pl.

humus

Humus m

tu·mult <tumult|en> [tymʏlt] SUST. nt

tumult

Tumult m

tumult

Aufruhr m

cu·mu·la·tie <cumulatie|s> [kymyla(t)si] SUST. f

cumulatie

Anhäufung f

cumulatie

Kumulation f espec.

cu·mu·le·ren <cumuleerde, h. gecumuleerd> [kymylerə(n)] V. trans.

1. cumuleren (opeenhopen):

cumuleren

anhäufen

cumuleren

kumulieren form.

2. cumuleren bel. (combineren):

cumuleren

kumulieren

cumuleren

Ämter häufen

cumuleren

Funktionen häufen