neerlandés » alemán

ad·vo·caat1 <advo|caten> [ɑtfokat] SUST. m

1. advocaat jur.:

advocaat
zijn eigen advocaat zijn

2. advocaat (pleiter):

advocaat
Anwalt m
een advocaat van kwade zaken

ad·vo·caat2 [ɑtfokat] SUST. m geen pl. (drank)

advocaat

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski