neerlandés » alemán

plof·fen <plofte, h./i. geploft> [plɔfə(n)] V. intr.

1. ploffen coloq. (dof geluid maken door te vallen):

2. ploffen coloq. (geluid van ontsnappend gas geven):

los·jes [lɔʃəs] ADV.

1. losjes (zonder stevige verbinding):

lief·jes [lifjəs] ADV.

1. liefjes (op lieve wijze):

2. liefjes irón.:

ploeg <ploeg|en> [plux] SUST. f

3. ploeg landb.:

Pflug m

plons <plons|en, plonzen> [plɔns] SUST. m

1. plons (geluid):

Plumps m

2. plons (hoeveelheid vocht):

ploos V.

ploos 3. pers. sing. imperf. van pluizen

Véase también: pluizen

plui·zen <pluisde, h. gepluisd> [plœyzə(n)] V. intr.

1. pluizen (pluizen afgeven):

2. pluizen (iets nazoeken):

plom·be <plombe|s> [plɔmbə] SUST. f

plo·zen V.

plozen 3. pers. pl. imperf. van pluizen

Véase también: pluizen

plui·zen <pluisde, h. gepluisd> [plœyzə(n)] V. intr.

1. pluizen (pluizen afgeven):

2. pluizen (iets nazoeken):

ploe·gen <ploegde, h. geploegd> [pluɣə(n)] V. trans.

plon·zen1 <plonsde, h./i. geplonsd> [plɔnzə(n)] V. intr.

1. plonzen (met een plons in het water terechtkomen):

2. plonzen (zich met een plons bewegen):

plooi·en <plooide, h. geplooid> [plojə(n)] V. trans.

1. plooien (plooien maken):

locuciones, giros idiomáticos:

moot·jes [mocəs] SUST. pl.

plof <plof|fen> [plɔf] SUST. m

1. plof (geluid van een vallend lichaam):

Plumps m

2. plof (geluid van een ontsnappend gas):

Puff m

plun·je <plunje|s> [plʏɲə] SUST. f


Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski