neerlandés » alemán

deel1 <delen> [del] SUST. f

1. deel (planken vloer):

deel
Diele f

2. deel (dorsvloer):

deel
Tenne f

deel2 <delen> [del] SUST. nt

2. deel (aandeel):

deel
Teil m nt nt
deel
Anteil m
elk zijn deel
deel aan iets hebben
ten deel vallen

3. deel (boekdeel):

deel
Band m
de edele delen coloq.

der·de deel [dɛrdədel] SUST. nt geen pl.

derde deel
Drittel nt

Página en Deutsch | English | Español | Italiano | Polski