Traducciones de „bezweek“ en el diccionario neerlandés » alemán

(Ir a alemán » neerlandés)

be·zweek V.

bezweek 3. pers. sing. imperf. van bezwijken

Véase también: bezwijken

be·zwij·ken <bezweek, i. bezweken> [bəzwɛikə(n)] V. intr.

1. bezwijken (niet meer bestand zijn tegen):

bezwijken

zusammenbrechen

bezwijken

zusammensacken

2. bezwijken (toegeven, wijken; sterven):

bezwijken

erliegen +dat.

aan een ziekte bezwijken

einer Krankheit dat. erliegen

voor de overmacht bezwijken

der Übermacht dat. erliegen

Ejemplos de uso para bezweek

hij bezweek haast onder de last

er brach unter der Last fast zusammen